Krishnamurti Subtitles home


BR81CPJ2 - Met de dood leven
Dialoog 2
Brockwood Park, Engeland
7 juni 1981



0:08 P: Krishnaji, één van de vragen, waarvan ik voel dat deze in de uiterste diepte van de menselijke geest ligt, is het ontstaan en beëindigen. Leven en dood. Het gaat om deze twee, het wonder van de geboorte en de angst voor de dood, dat het hele menselijke leven feitelijk... Al zijn behoeften, zijn verlangens, zijn wensen, zijn angsten, zijn vrees, berusten hierop.
1:03 K: Geboorte en dood.

P: Geboorte en dood. Op zekere hoogte begrijpen we geboorte en dood, ik denk, alleen oppervlakkig begrijpen we het, maar tenzij we diepgrondig het totale probleem van het bestaan begrijpen, dat zich tussen deze twee afspeelt, het hele probleem van het eindigen van iets. De angst, de vrees, de duisternis en de schaduwen die dat woord omgeven.
1:47 K: Waarom gebruikt u het woord "probleem"? Waarom maakt u van die afstand tussen geboorte en dood een probleem? Waarom noemt u het een probleem?
2:06 P: Op zichzelf, geboorte en dood zijn feiten, maar de geest kan ze nooit op zich met rust laten. De geest hangt aan het ene en verwerpt het andere.
2:21 K: Nee, maar ik vraag naar...

P: En daardoor ontstaat het probleem.
2:25 K: Waarom gebruikt u het woord "probleem", daar vraag ik naar.
2:29 P: "Probleem" ontstaat vanwege de schaduwen die een woord omgeven, dat is, de vreugde en glorie van wat we zien als het leven en de behoefte het ten koste van alles te behouden en te ontwijken dat wat beëindiging inhoudt.
2:49 K: Dat begrijp ik.

P: Dat is een probleem. Waaruit verdriet ontstaat, waaruit angst verschijnt, waaruit...
2:58 K: ...al de ellende.

P: ...al de behoeften.
3:02 K: Wat is dus de vraag?
3:04 P: Hoe onderzoeken we, hoe kunnen we vrij zijn van het duistere dat het woord omgeeft? Hoe kan onze geest de dood met een eenvoud bekijken en het waarnemen voor wat het is? Maar we kunnen het nooit waarnemen.
3:26 K: Overweegt u slechts wat dood is, of die grote periode tussen leven en dood? Betrekt u daarin het hele levensproces, met heel zijn complexiviteit, ellende, verwarring, onzekerheid, dat alles, en de beëindiging? Bent u geïnteresseerd - ik gebruik slechts het woord "geïnteresseerd" - om te ontdekken wat dood betekent en wat dit lange proces van strijd is, conflict, narigheid, enz. - waar we aan vasthouden, en het andere vermijden - of vraagt u naar het hele gebeuren ervan?
4:22 P: Ziet u, er is een heel gebeuren van het bestaan, waarin leven en dood zijn. Maar als je het aanpakt en je blikveld zo ruim maakt, denk ik niet dat je toekomt aan... de beklemming en het verdriet ven het ten einde komen.
4:59 K: Ik zie het.
5:00 P: En ik wil het verdriet van beëindiging onderzoeken, omdat...
5:06 K: Is dat alles, of vraagt u naar - een ogenblik, als ik mag vragen - verdriet over beëindiging, het beëindigen van verdriet, of vraagt u naar het hele proces van leven, sterven, waarin verdriet ingesloten ligt, angst en al de rest ervan?
5:31 P: In die ene zin voel ik dat wat u zegt juist is, het gaat om de hele beweging van leven en sterven, wat het bestaan is. U spreekt over het beëindigen van verdriet.
5:48 K: Ja.
5:50 P: De beëindiging van verdriet. Ik spreek over die angst en beklemming, die het verdriet is over het beëindigen.
5:58 K: Ah, juist, juist, juist.
6:00 P: Ziet u, de twee verschillen iets.
6:02 K: Ja, ik begrijp het. Het verdriet over het eindigen.
6:05 P: Er bestaat een angst, zo'n beklemming over iets dat er is, en over iets dat gaat ophouden te bestaan iets dat zo schitterend is, mooi, iemands leven vult, en de wetenschap dat er achter schuil gaat, dat dat eens moet eindigen.
6:23 K: Nu, wat is beëindiging? Wat bedoelt u, "eindiging"? Wat is eindigen?
6:35 P: Eindiging is dat: "dat wat is" houdt op beschikbaar te zijn voor onze zintuigen. Dat wat bestaat, aanhoudt, houdt op aanwezig te zijn, eeuwig. Dat woord "eeuwig".
6:54 K: Wat betekent dit? Ik begrijp het niet helemaal.
6:56 P: Mijnheer, iets is, en de aard van zijn "wezend zijn", de beëidiging daarvan, de verdwijning daarvan, voor eeuwig! Het woord "eeuwig"...
7:14 K: Waarom gebruikt u dat woord "eeuwig"?
7:16 P: Omdat er een absoluutheid in ligt.
7:19 K: De beëindiging.

P: In beëindiging. Er bestaat geen morgen in eindiging.
7:24 K: Een ogenblik, nu. Eindiging wat?
7:29 P: Eindiging van dat wat aanhoudt. Het verdriet is de einding daarvan.
7:36 K: De beëindiging van verdriet en het eindigen... wat? - is niet eeuwig?
7:44 P: Nee, het verdriet over het eindigen van iets dat zo schitterend is.
7:50 K: Wacht even.. - is het zo schitterend?
7:53 P: Laat me iets directer zijn.
7:56 K: Ja.
7:58 P: U bestaat. U bent, en dat u er eens niet meer bent geeft een grote belemming.
8:06 K: Ja. U bent...
8:08 P: Niet "U bent" in algemene zin... U bestaat!
8:14 K: Een ogenblik, wat bedoelt u met, "U bent"?
8:16 P: U, Krishnamurti, bent.

K: Goed.
8:19 P: En in dat woord, in die verklaring zelf, ligt de enorme leed van Krishnamurti zal eens ophouden te bestaan.
8:29 K: Ik begrijp het. Het leed van het eindigen van K, of het innerlijke eindigen van K? Volgt u wat ik zeg?
8:44 P: Hoe onderscheidt u die twee?
8:52 K: De dood is onvermijdelijk voor deze persoon. Goed?

P: Ja.
8:59 K: Hij zal eens eindigen.

P: Ja.
9:04 K: Voor hem doet het er niet toe.

P: Ja.
9:09 K: Er is geen angst, geen beklemming, maar u kijkt naar die persoon en zegt, "Oh, mijn God, hij gaat sterven".
9:21 P: Ja.
9:21 K: Dus de - als ik het woord "beklemming" mag gebruiken daar u het woord gebruikte - is uw beklemming.
9:29 P: Is mijn beklemming.

K: Ja. Nu, waarom?
9:35 P: Is het dat niet?
9:36 K: Waarom zou het er zijn?

P: Het is.
9:39 K: Nee, ga niet...

P: Waarom vraagt u "waarom"?
9:42 K: Nee, ik ben geïnteresseerd, ik wil weten waarom... Iemand sterft, wat hij ook is, mooi, lelijk, dat alles, een menselijk aanwezigheid uitgedrukt in die persoon. En hij sterft, wat onvermijdelijk is. En ik kijk naar die persoon, ik heb met die persoon geleefd, ik hou van die persoon, en die persoon sterft. Ik onderga een beklemdheid. Ja?

P: Ja.
10:23 K: Waarom? Waarom ben ik in die verschrikkelijke staat - beklemming, tranen, wanhopige eenzaamheid - waarom ben ik bedroefd? We bespreken dit niet intellectueel.
10:49 P: Nee.

K: Nee. Ik bespreek dit meer serieus. Waarom zou ik het zijn? Ik heb die persoon verloren. Hij was me zeer lief, een metgezel, alles wat erbij hoort, en hij komt tot een eind. Ik denk dat het echt belangrijk is het eindigen te begrijpen. "Het eindigen". Omdat er iets totaal nieuws ontstaat wanneer er beëindiging is, bij alles.
11:30 P: Daarom vroeg ik: je kan niet naar het waarom ervan vragen.
11:35 K: Nee, "waarom" is alleen gesteld ter onderzoek.
11:42 P: Maar is het niet onvermijdelijk? Hij die de bloem van mijn bestaan is, houdt op te bestaan.
11:54 K: Ja, ik hield van hem.

P: Ja.
11:55 K: Hij was mijn levensgezel - seksueel, en dat alles - bij wie ik me volledig voelde, rijk.

P: Ja.
12:06 K: En die persoon sterft. Ja?

P: Is dat geen verdriet?
12:15 K: Dat is het. Mijn zoon sterft, of mijn broer sterft, het geeft een enorm verdriet.
12:24 P: Ja.
12:28 K: Ik huilde tranen, en er is angst, en mijn geest zegt dan, "Ik moet rust vinden", en verzint het idee dat ik hem in een volgend leven zal ontmoeten, en al die dingen beginnen. Nu, vraag ik mezelf, waarom draagt de mens dit verdriet met hem. Ik weet dat het verdrietig is, ik weet dat het verwoestend is. Het is alsof het hele bestaan weggerukt wordt. Het is als een geweldig mooie boom die in één ruk geveld wordt, neergehaald in één ogenblik. Dat is wat er gebeurde. Ik geloof dat ik in rouw ben omdat ik nooit echt, diepgaand, begrepen heb, wat beëindigen is. Ik heb veertig, vijftig, tachtig jaar geleefd. Gedurende die periode heb ik nooit de betekenis van eindigen waar gemaakt.
13:44 P: Ik begrijp het.
13:46 K: Beëindigen, een eind tot stand brengen aan iets wat me lief is. Bijvoorbeeld, het totaal beëindigen van een geloof, het totaal beëindigen van gehechtheid. Het einde er van; niet... het eindigen om door te gaan in een andere richting.
14:29 P: Wat maakt de geest onbekwaam...
14:35 K: ...om te eindigen.
14:37 P: Te eindigen. Het is een vraag die...
14:41 K: Het is angst, vanzelfsprekend. Bijvoorbeeld - ik neem slechts een heel gewoon voorbeeld die iedereen past - het totaal eindigen, zonder enig motief of richting, van gehecht zijn, met al zijn ingewikeldheid, met alle gevolgen, aan niets gehecht te zijn, aan je ervaring, herinnering, aan je kennis. Dat is wat er gaat gebeuren wanneer de dood komt! Uiteindelijk, het beëindigen van kennis - en dat is waar men aan vasthoudt - de wetenschap dat die persoon sterft. Ik heb geleefd met hem, ik heb hem bemind, ik heb voor hem gezorgd, we waren ontzettend... - dat alles - het mooie en de conflicten en alles dat ermee gemoeid was. En totaal te sterven, absoluut, aan al die herinneringen. Dat is dood. Goed? Dat is wat er gebeurt wanneer mijn zoon, broer, vrouw, man, sterft.
16:40 P: U heeft vaak gezegd, "Leef, betreed het huis van de dood".
16:51 K: Ja.

P: U heeft die zin gebruikt. Wat wordt er precies mee bedoeld?
16:56 K: Ja, ik heb het gedaan.

P: Wat wordt ermee bedoeld?
17:00 K: De bedoeling daarvan: nodig de dood uit tijdens je leven. Niet zelfmoord plegen, ik spreek daar niet over, of neem een pil en verdwijn. Ik spreek over eindigen. Ik denk dat het heel belangrijk is. Het woord zelf bevat een diepgaande betekenis: het beëindigen van iets. Het eindigen van herinnering - ik neem dat als eenvoudig voorbeeld. De herinnering aan een beleving die me dierbaar is, er aan vastgehouden, iets wat me een genoegen heeft gegeven, een gevoel van diepte en welbevinden. En aan die herinnering klamp ik me vast. En ik leef met die herinnering, ofschoon ik gewoon werk verricht, naar kantoor ga of wat het ook is, maar die herinnering is zo prettig, zo buitengewoon vitaal, ik houd me eraan vast. En daardoor vind ik nooit uit wat het betekent te eindigen. Ik denk dat daar heel wat in zit, tenminste voel ik dat, er zit veel in het besef van eindigen, elke dag, alles dat je psychologisch verzameld hebt.
18:53 P: Gehechtheid... kan je beëindigen.
19:01 K: Dat is eindigen, dat is dood!
19:03 P: Dat is geen dood.
19:07 K: Wat zou u dood noemen? Het teneinde komen van het organisme?
19:11 P: Dood...
19:14 K: Of het denkbeeld dat ik over je heb opgebouwd?
19:18 P: Ziet u, als je het tot dat beperkt, zou ik zeggen het denkbeeld dat ik over u opgebouwd heb. Maar het is veel meer dan dat.
19:27 K: Wat is er veel meer? Er is natuurlijk veel meer dan dat, maar ik ben het net aan het onderzoeken
19:34 P: Veel meer dan dat.
19:35 K: Dat is, ik heb met je geleefd, je bemint, en al de rest, en je denkbeeld zit diep in me geworteld.
19:48 P: Ja.
19:50 K: En... - ik spreek niet over... - je sterft, en dat denkbeeld wint aan kracht, natuurlijk.
20:06 P: Ja.
20:10 K: Ik omgeef het met bloemen, wijdt er poëtische woorden aan, enz. Maar het is het denkbeeld dat leeft. En ik spreek over het eindigen van dat denkbeeld.
20:31 P: Mijnheer...
20:32 K: Omdat ik niet kan... de geest kan geen totaal nieuwe dimensie binnengaan als er een schaduw van herinnering van iets is. Omdat "dat" tijdloos is, "dat" is eeuwig. En, als de geest "dat" binnengaat, moet het geen enkel tijdselement bevatten. Ik denk dat dit logisch is, rationeel. En wat is het waar we bezwaar tegen hebben?
21:26 P: Maar het leven wordt niet geleefd...

K: Natuurlijk niet.
21:30 P: ...op logische en rationele...

K: Natuurlijk niet. Dat wordt het niet.
21:33 P: Ik bedoel, logisch en rationeel...
21:36 K: Natuurlijk niet, dat is het niet, maar het eindigen van alles dat je psychologisch verzameld hebt, wat tijd is. Om dat te begrijpen wat eeuwigdurend, tijdloos, is, daarvoor moet de geest vrij van dat alles zijn. Dat is alles wat ik zeg. En daarvoor moet er beëindiging zijn.
22:08 P: Er is daarvoor dan geen onderzoek naar beëindiging?
22:13 K: Oh, ja.
22:15 P: Wat is het onderzoek naar beëindiging?
22:18 K: Nee. Wat is beëindiging? Beëindiging van voortduring.
22:32 P: Dat is feitelijk de...
22:39 K: De voortduring van een bepaalde gedachte, een bepaalde richting, een persoonlijk verlangen. Het zijn deze die het leven een voortduring geven. De geboorte en de dood, in die grote afstand is een diepgaande voortduring, als bij een rivier. De watermassa maakt de rivier prachtig, ik bedoel, zoals de Ganga, de Rijn, enzovoort, de grote rivieren van de wereld, de Amazone, enzovoort. Maar wij leven aan de oppervlakte van deze geweldige rivier van ons leven. En de schoonheid er van te zien. En we kunnen dat niet zien als we altijd aan de oppervlakte leven. En de beëindiging daarvan is de voortduring van de oppervlakte. Ik weet niet of u het volgt.
24:04 P: Beëindiging ervan is de voortduring van de oppervlakte?
24:07 K: Nee.
24:09 P: Het eindigen ervan is de beëindiging van "de oppervlakte".
24:14 K: Beëindiging van "de oppervlakte".
24:26 P: Wat sterft er?
24:38 K: Alles wat ik vezameld heb, beide, uiterlijk en innerlijk. Ik heb een groot bedrijf opgebouwd, die me veel geld opbrengt, ik heb een goede smaak, een mooi huis, lieve vrouw en kinderen, een prachtige tuin. En heel mijn leven heb ik er een voortduring aan gegeven. Dát beëindigen.
25:25 P: Mijnheer, vindt u het goed... als ik een beetje onderzoek? U bedoelt me te vertellen dat de dood van het lichaam van Krishnamurti, het bewustzijn van Krishnamurti zal eindigen? Alstublieft, ik stel hier een groot belang in.
25:45 K: U heeft twee dingen gezegd: Het bewustzijn van K, en het sterven van het lichaam.

P: Het sterven van het lichaam.
25:55 K: Het lichaam komt ten einde, dat is duidelijk. Door onvoorzichtig behandelen, ongelukken, ziekten, enzovoort - dat zal eindigen. Nu, wat is het bewustzijn van die persoon?
26:13 P: Die enorme, onophoudelijke, overvloedige compassie - veronderstel dat ik het met die woorden zeg.
26:20 K: Ja. Ik zou dat niet "bewustzijn" noemen.
26:33 P: Ik gebruik het woord "bewustzijn" omdat het verbonden is met het lichaam van Krishnamurti.
26:41 K: Ja, maar het is niet...
26:42 P: Omdat het verenigd is met het lichaam van Krishnamurti, kan ik geen ander woord bedenken. Ik kan zeggen "de geest van Krishnamurti", Ik kan zeggen "het bewustzijn".
26:52 K: Blijf bij het woord "bewustzijn", als u het goed vindt, en laten we dat bekijken. Het bewustzijn van een mens bestaat uit zijn inhoud.
27:07 P: Ja.
27:09 K: Goed? De inhoud is de hele beweging van gedachten. Het leren van een taal, een beroep, specialisatie, geloven, dogma's, rituelen, lijden, pijn, vrees, eenzaamheid, wanhopig gevoel van angst, dat alles is de beweging van het denken.
27:41 P: Ja.
27:45 K: Als die gedachtenbeweging stopt, bewustzijn, zoals we het kennen, is er niet.
28:00 P: Maar het denken, als een beweging in het bewustzijn zoals we het kennen, is niet aanwezig in de geest van Krishnamurti. Laten we het zo zeggen. Toch, er is een zijnstoestand dat zich openbaart wanneer in contact met hem ben, of wanneer ik... Het komt tot uiting. Daardoor, of u gebruikt... beperk het niet tot het denken.
28:31 K: Nee, we zijn heel zorgvuldig met het wijzen naar iets. Bewustzijn, zoals we het kennen, is de beweging van gedachten - lelijk, eerzaam, dat alles.

P: Ja, ja, ja.
28:45 K: Het is beweging van denken, het is beweging van tijd.
28:49 P: Ja. Ja, dat zie ik.
28:52 K: Zie dat heel helder.

P: Ja.
28:54 K: Dat is, het menselijk bewustzijn, zoals we het kennen, is dát.
28:59 P: Ja.
29:02 K: Wanneer het denken, na onderzoek, enz., enz., ten einde komt - niet in de materiele wereld, maar psychische wereld - denken komt... ten einde, bewustzijn, zoals we het kennen, is niet!
29:32 P: Mijnheer, u kunt elk ander woord gebruiken.
29:34 K: Ik blijf bij dat woord.
29:36 P: Maar er is een aanwezigheid dat zichzelf uit als Krishnamurti.
29:43 K: Ja, ja...

P: Nu, wat voor woord zal ik gebruiken?
29:47 K: U heeft totaal gelijk, ik vraag u niet woorden te veranderen. Maar... U, bijvoorbeeld, via meditatie, - de echte meditatie, niet de namaak onzin die op de wereld gaande is - de echte meditatie, kom je tot een punt die absoluut is.
30:19 P: Ja.
30:23 K: En ik zie dit, ik voel het. Voor mij is dat een uitzonderlijke toestand. Het contact... via jezelf, voel ik deze onmetelijkheid. En mijn hele drang, streven, zeg dat ik moet bemachtigen, hebben, of welk woord je gebruikt. Goed? Maar je hebt het. Niet "je" hebt het, - het is er. Jij bent het niet, Pupulji, die het heeft - het ís er. Het is niet van jou of van mij - het ís er!
31:11 P: Maar het is er vanwege u.
31:15 K: Ah!

P: Ziet u, mijnheer?
31:17 K: Het is er niet vanwege mij, - het is er!
31:21 P: Waar?
31:31 K: Goed. Het heeft geen plaats.
31:44 P: Ik kan het slechts ten dele accepteren. Nee, ik accepteer het niet.
31:51 K: Allereerst, het is niet van jou of van mij. Goed?
31:56 P: Ik weet slechts, dat het zich in de persoon Krishnamurti vertoont.
32:05 K: Van X. Ja.
32:08 P: Daarvoor, wanneer u zegt dat het geen plaats heeft, kan ik het niet accepteren.
32:13 K: Natuurlijk.

P: Het heeft een plaats...
32:16 K: Omdat je K met "dat" geïndentificeerd hebt.
32:22 P: Maar K is "dat".
32:24 K: Ja, misschien, maar... K zegt, het heeft absoluut niets te maken met K of met iemand anders - het is er. Schoonheid... is niet van jou of van mij, het is er, in de boom, in de bloem - begrijpt u? - het is er.
32:55 P: Maar, mijnheer, de genezing en de compassie die in K aanwezig is, is niet daar buiten.
33:05 K: Nee, natuurlijk niet.
33:06 P: Dus de genezing en de compassie van K, dat is waar ik over spreek.
33:13 K: Maar "dat" is niet K, dit.
33:19 P: Maar het vertoont zich en het zal eindigen zich te vertonen, dat is wat ik vraag, zeg.
33:26 K: Ah, ik begrijp het. Ik zie het.

P: Alstublief zie dit, mijnheer.
33:29 K: Natuurlijk, natuurlijk. Ik begrijp wat u probeert te zeggen. Ik vraag me dat af.
33:38 P: Wat bedoelt u met u vraagt zich dat af?
33:45 K: Het kan zich via ene X vertonen. "Dat" wat vertoont wordt of wat zich aan het vertonen is, behoort niet aan X.
34:05 P: Kan niet behoren aan...
34:07 K: Het heeft niets van doen met K, X.
34:13 P: Ik ben bereid dat ook te accepteren, dat het niet aan K behoort. Maar K en "dat" zijn onscheidbaar.
34:22 K: Ja, goed, maar ziet u, wanneer u "dat" met de persoon vereenzelvigt...
34:33 P: Ik kan niet...
34:35 K: ...ze niet scheiden. Ziet u, we komen bij iets heel teers.
34:39 P: Ja, ik wil er langzaam op ingaan.
34:43 K: Zeker.
34:45 P: Ziet u, neem de Boeddha, wat het Boeddha-bewustzijn ook was, of via hem werd geopenbaard, het hield op te bestaan. Het hield op te bestaan, in termen van openbaring.
35:04 K: Ik vraag het af. Ik twijfel of... Niet... Laten we erg voorzichtig zijn. U zegt, - laten we liever over de Boeddha spreken dan over mij - u zegt dat het beustzijn van die persoon, Boeddha, eindigde toen hij overleed. Goed? Het openbaarde zich via hem.
35:37 P: Het openbaarde zich via hem, ja.
35:39 K: En hij was "dat".

P: Hij was "dat", ja.
35:42 K: En toen hij stierf, zegt u dat "dat" verdween.
35:49 P: Nee, ik heb geen wetenschap om te zeggen dat het verdween. Ik zeg alleen, het kon niet langer benaderd worden. Zie dit, Krishnaji.
36:01 K: Natuurlijk niet.
36:04 P: Waarom zegt u "natuurlijk niet"?
36:12 K: Omdat... - meditatie, dat alles - hij was verlicht en daardoor kwam het tot hem.
36:20 P: Ja, ja.
36:21 K: Daardoor waren hij en "dat"... er was geen scheiding.

P: Ja.
36:27 K: Ik, zijn volgeling, zei, "Mijn God, hij is dood. En met zijn dood is dat alles voorbij.
36:37 P: Is voorbij.
36:39 K: Ik zeg dat het niet is. Dat wat goed is kan nooit voorbij zijn. Terwijl het kwaad, - als ik dat woord kan gebruiken zonder teveel verdorvenheid dat het woord meebrengt - het kwade zet zich voort in de wereld. Goed? Dat kwade verschilt totaal van dat wat goed is. Het goede openbaart zich... het goede zal altijd aanwezig zijn, heeft altijd bestaan, daar... - niet het tegengestelde er van - het kwade in zichzelf heeft zich voortgezet.
37:43 P: Maar we zijn aan het afdwalen.

K: Ik weet het, ik weet het.
37:47 P: We dwalen enigszins af.
37:48 K: Ik ben er niet zeker van, het geeft niet. Ga verder.
37:56 P: U zegt dat het niet verdwijnt met de...
38:00 K: Het goede kan nooit verdwijnen.
38:02 P: Ik spreek over die grootse verlichte hartstocht van de persoon. Maar, nu kan ik er mee in aanraking komen.
38:17 K: Ja. Maar je kan er in aanraking mee komen zelfs als die persoon er niet is. Dat is het hele punt. Het heeft niets van doen met de persoon.
38:40 P: Wat u zegt over een licht zijn voor jezelf, zit daar bij ingesloten het contact van "dat" zonder de persoon? Wat brengt het met zich mee, wanneer u zegt er kan contact mee gemaakt worden zonder de persoon?
38:56 K: Niet contact gemaakt hebben, dat is een lelijk woord. Het kan beseft worden, geleefd worden, het kan worden... het is er voor jou om naar te reiken en er bij te blijven. En om er naar te reiken en het te ontvangen moet je... het denken, als bewustzijn zoals we het kennen, moet beëindigd worden. Omdat het denken feitelijk de vijand is van "dat". Het denken is de vijand van hartstocht, onmiskenbaar. Goed? En deze vlam te ondergaan, dat vergt geen grote opoffering, of dit en dat, maar een aangewakkerde intelligentie dat de beweging van het denken ziet, en de hele gewaarwording ervan beëindigt het denken. Dat is wat echte meditatie is. Goed?
40:38 P: Welke betekenis heeft de dood dan?
40:43 K: Geen. Nee, nee. Het heeft geen betekenis, omdat je de hele tijd met de dood leeft. Omdat je alles altijd aan het beëindigen bent. Ik denk niet dat we het belang inzien of de schoonheid van eindigen. Wij zien het voortgaan met zijn golven van schoonheid en met zijn... al het oppervlakkige.
41:31 P: Mijnheer, ik rijd morgen weg. Snijd ik mezelf comleet af van u?
41:37 K: Nee, niet van mij. U snijdt uzelf af van "dat", van dat onsterfelijke met al zijn hartstocht enzovoort, als het niet langer... een herinnering. Begrijpt u? Dat is eenvoudig, niet? Ik ontmoet de Boeddha. Ik heb heel goed naar hem geluisterd. Hij heeft enorme indruk gemaakt. In mij, volhardt de hele waarheid van wat hij zei. En hij gaat weg. Hij heeft mij heel zorgvuldig gezegd, "Wees een licht voor jezelf". Dus die waarheid is in mij, het is het zaad dat in mij aan het bloeien is. Dus als hij weggaat, is het zaad aan het bloeien. Ik zal hem missen. Ik zeg, "Het spijt mij". hij was een vriend, ik heb een vriend verloren, of iemand wie ik echt liefhad. Maar wat belangrijk is, is dat zaad van waarheid wat geplant is door mijn alertheid, gewaarwording, het intense luisteren. Dat zaad zal opbloeien. Wat maakt het anders uit of iemand het heeft? Als X deze buitengewone verlichting heeft - als we dat woord kunnen gebruiken - het gevoel van onmetelijkheid, hartstocht, liefde, en dat alles, als hij het alleen is, die persoon die het heeft, en hij sterft, wat voor zin heeft het - welke?
44:08 P: Mag ik een vraag stellen? Wat is de reden voor zijn bestaan? Wat is dan zijn bestaansreden?
44:25 K: Wat is de reden voor zijn bestaan, voor zijn aanwezigheid?
44:29 P: Ja.

K: "Dat" zichtbaar te maken. De belichaming zijn van "dat", om... weet u, dat alles. Waarom zou er een reden moeten zijn? Een bloem heeft geen reden. Schoonheid heeft geen reden, het bestaat. Maar als je een reden probeert te vinden, doe je de bloem teniet. Ik misleid dit alles niet, het in een nevel te plaatsen, zodat het geheimzinnig wordt, dat is het niet. Zoals ik heb gezegd, het ís er voor een ieder om naar te reiken en te beseffen. En zo dood, Pupulji, is iets... als geboorte, wat een buitengewone gebeurtenis voor de moeder moet zijn, en misschien voor de vader, maar geboorte en dood worden zo ver verwijderd van elkaar - begrijp je? En al de moeite om dat te laten voortduren is het leed van de mens. En als die voortzetting elke dag beëindigd kan worden, dat leef je met de dood. Wat dan een totale vernieuwing is van iets wat geen voortduring heeft. Daarom denk ik dat het belangrijk is de betekenis te begrijpen van het woord "eindigen". Het totaal eindigen van ervaring, of dat wat ervaren is geworden en in de geest blijft, als herinnering. Kunnen we... - we hebben nog wat tijd - kunnen we op de vraag ingaan of een mens kan leven... - afgezien van fysieke kennis, het besturen van een auto, het schrijven van een brief, en al die kennis - kan hij leven zonder tijd en kennis? Begrijpt u wat ik zeg?
47:54 P: Ligt wat we zover gezegd hebben, over leven met beëindiging, niet in het hele karakter van deze vraag?
48:04 K: Ja. Daarom stelde ik hem.
48:07 P: Dat is, wanneer de geest in staat is met beëindiging te leven, het in staat is om te leven met het beëindigen van tijd en het eindigen van kennis.

K: Ja, dat is het. Ik bedoel, het kunnen slechts een hoop woorden zijn.
48:29 P: Nee, maar, mijnheer, houdt het niet in... Een van de dingen is: je kan er niets aan doen, maar je kan het waarnemen en horen. En in... Nu ga ik meer... als ik mag.
48:53 K: Gaat uw gang.

P: Er is de stroom van kennis.
48:56 K: Er is de stroom van kennis, ja.
48:58 P: Een stroom van kennis. Wanneer ik zeg: "kan ik vrij of niet vrij zijn", of "het behouden", of "het opgeven", is het een element uit die stroom van kennis dat die uitspraak vormt.
49:11 K: Natuurlijk, natuurlijk.

P: Daardoor...
49:12 K: ...heeft het geen betekenis.

P: Het heeft geen betekenis. Nu, de kennisstroom van de mens werpt het op - vanwege een uitdaging of wat ook, werpt hij het op. Het enige mogelijke is een alertheid waar dat opwerpen tot bedaren komt.
49:30 K: Bij het beseffen, komt het tot rust. Zeker. Het opbloeien en het sterven ervan.

P: Het bedaren. Is er werkelijk niets anders voor de mens te doen dan waakzaam te zijn voor dit opkomen en bedaren?
49:47 K: Zegt u, om werkelijk te begrijpen... om die goedheid te verkrijgen - laten we het voor nu zo noemen - dat u daar niets aan kunt doen? Is dat wat u zegt?

P: Je kan niets doen.
50:11 K: Ik ben daar niet geheel zeker van.
50:14 P: Dat is wat ik wil weten. Vertel het me.
50:21 K: Is dat niet een nogal ultieme uitspraak: "Ik kan niets doen"?
50:30 P: Nee. Ofwel ben ik in staat...

K: Laten we het onderzoeken.
50:34 P: Ziet u, ofwel ben ik in staat - dan moet de volgende vraag zijn...
50:41 K: ...wat kan ik doen?

P: Wat kan ik doen.
50:42 K: Ik begrijp het.

P: Als ik zeg ik kan niet...
50:46 K: Wat doet je zeggen: "Ik kan niet"?
50:49 P: Omdat...
50:51 K: Nee, onderzoek het samen, help me, laten we het onderzoeken. Wat laat je zeggen, "Ik kan er niets aan doen"? Waaraan?
51:02 P: Aan dit opkomen uit de stroom van kennis.
51:05 K: Nee, nee.
51:06 P: Ja, dat is waar we over spreken. Er is een stroom van kennis.
51:11 K: Ja, er is een stroom - dat is alles. Ofwel drukt het zichzelf uit...
51:14 P: Of ik ben een afgescheiden wezen tot die stroom van kennis...
51:18 K: Wat je niet bent.
51:20 P: Bij het onderzoeken, zie ik...

K: Je bent het niet.
51:23 P: ...dat men het niet is.

K: Dat is eenvoudig genoeg.
51:25 P: Nu, als ik die kennisstroom ben, het omhoogkomen uit die stroom...
51:31 K: Ik begrijp het. Ik begrijp dat. Als je een uitspraak doet dat "ik ben de kennisstroom", en "ik daar niet iets aan kan doen, omdat..." dat is spelen met woorden.
51:44 P: Ik begrijp dat zodra je het onder woorden brengt, wordt het een...
51:49 K: Ja.
51:52 P: Maar wat is mogelijk? Wat is... Wat is de gesteldheid van de geest?
52:02 K: Dat is beter.

P: Wat is de gesteldheid van de geest...
52:08 K: ...dat...
52:09 P: ...dat zo gevoelig is, dat het gevoelig is zowel voor het opkomen als het wegsterven? Ziet u, er moet...

K: Ah, waarom gebruikt u... Als het ontvankelijk is, is het nooit aan het opkomen noch aan het afsterven. Daarom moet ik er een beetje voorzichtig zijn.
52:34 P: Daarom zeg ik, we kennen die gesteldheid niet. Ik ken echt die toestand niet waar het zo gevoelig is dat er geen opkomen is. Het feit is dat er een opkomen is.
52:46 K: Opkomend. Een ogenblik. Kan u iets doen aan het opkomen? Het niet proberen te veranderen, het proberen aan te passen of te beredeneren, ervoor weg te vluchten, dat alles. Kan u niet het opkomen van boosheid zien en daar bewust van te zijn, het te laten opbloeien en afsterven? Ik gebruik woord "opbloeien" in de zin niet om er door gewelddadig te worden, door iemand te slaan. zie de boosheid opkomen, zie de behoefte aan een gewelddadige uitdrukking van die boosheid, en kijk naar het hele gebeuren bij die boosheid, laat het bloeien. Omdat het bloeit sterft het, als een bloem, 's morgens wordt het geboren en 's avonds sterft het.
54:00 P: Dit, heb ik nooit begrepen. De geest die in staat is te observeren, hoe komt boosheid eigenlijk op? Ziet u, hoe kan het een opkomen waarnemen?
54:19 K: Wacht, wacht, wacht. Het kan zijn dat de geest het hele gebeuren van geweld niet heeft begrepen.
54:26 P: Nee, maar ik wil u vragen dit is iets wat me altijd in verwarring bracht. Hoe kan men waarnemen - observeren - zonder de waarnemer?
54:38 K: Ah, nu brengt u iets anders naar voren.
54:40 P: Omdat anders...

K: Natuurlijk.
54:41 P: ...je vast komt te zitten. Waarnemen met de waarnemer...
54:46 K: Natuurlijk. Ik spreek in het algemeen over de menselijke geest die zichzelf verdeeld heeft als de waarnemer en het waargenomene.
54:56 P: Ja, dan kan je de boosheid zien opkomen.
55:00 K: Wach, wacht. Dus, wat gebeurt er? De geest kan iets doen.
55:04 P: Ja, je kan boosheid zien opkomen, je kan zijn uitingen gadeslaan en de uitingen niet tussen beide komen.
55:17 K: Laat het vervliegen.

P: En laat het dan bedaren.
55:18 K: Ja, bedaren. Dat kan je doen. Dat is alles waar ik over spreek.
55:23 P: Dat is goed. Dat kan gedaan worden. En dat is wat de geest... een geest die we alert noemen, dat is wat de geest doet.

K: ja. Dat is alles wat ik zeg. Het kán iets doen, - begrijpt u? - niet zeggen, "Ik kan niets doen". De geest die zegt, "Ik kan niets doen" is bewegingloos. Goed? Het is alleen de geest die zegt "Ik kan iets doen", die handelend is. Het alleen de geest die zegt, "Ik kan niets doen", die absoluut stil is. Maar dat is... begrijpt u? Het is als een schooljongen te zeggen, "Wees stil". Arme jongen, hij weet zelfs niet wat het betekent. Hij is vol vitaliteit, rondspringend, pratend, gillend, schreeuwend. Voor hem is dat leven. Hebben we dus, in dit gesprek, de betekenis van dood gezien? De buitengewone schoonheid van iets te beëindigen? Zelfs, beëindiging van het leren, het beëindigen van de behoefte naar ervaring, alles beëindigen waar je... je voor hebt ingespannen, gewenst hebt, behouden hebt. Ik denk, daarin, ligt een enorme schoonheid. Daarom, denk ik, de dood heeft een buitengewone schoonheid en levendigheid. Is dat genoeg?
58:18 P: Denkt u dat er een leren van de geest kan zijn, in de geest, om de uiteindelijke dood onder ogen te zien?
58:39 K: Wat valt er te leren, Pupul? Het is heel interessant. Er valt niets te leren, behalve gewone dingen. Wat valt er te leren?

P: Nee, maar de geest... Deze uitspraak van u... de geest moet het zonder verontrusting ontvangen.
59:02 K: Ja, ja. Zonder...
59:05 P: Zonder inspanning. Een uitspraak zoals die te ontvangen zonder inspanning is de enige manier dat, wanneer de dood komt, er misschien geen verontrusting is.
59:20 K: Dat is het. Dat is juist. Dat is juist. Niet...
59:27 P: Ik gebruik het woord "verontrusting".

K: Ik begrijp het. Zullen we ophouden? Goed, het is voorbij.